Saturday, December 22, 2007
Logoree
Ik was zo kwaad, zo nutteloos kwaad. Sloeg de deur dicht. Met een knal: bèm! Zo bloedbaanverbredend vreselijk kwaad voor niets. Zo kwaad als je je kan maken wanneer je weet dat het andere niet slecht bedoeld is maar het je hopeloos irriteert, omdat het zo waanzinnig stom is. Zo onnozel. Zo uitermate gigafantastisch belachelijk. En er daarom maar niet in slaagt om over de anderen hun bergskes te klauteren, terwijl je op zonnige dagen helemaal geen moeite zou hebben om er op één been over te springen. Zo'n kwaad dat je hulp-en hopeloos in snikken doet uitbarsten, waarna je jezelf bekijkt in de spiegel, medelijden hebt met je lijdende ik terwijl je denkt dat je je hopeloos aanstelt, maar dat het hemeltergend terecht is. Zo'n kwaad die je woorden hard maakt, uw daden hoekig, uw ogen vurig, uw stem een crescendo laat maken. Zo'n kwaad die je doet beseffen dat jouw web uit hele dikke draden geweven is, als je er zo eentje wegtikt heel je huisje in elkaar stort. Terwijl de anderen vele fijne draadjes hebben, en er eentje breken zo erg niet is. En dan, me wikkelend rond mijn kersenpitje, komt een bulderende en kolkende rivier aan gedachten op gang. Onmogelijk te stoppen woest en wild. En ze ging door tot 3 uur vannacht.
Subscribe to:
Post Comments (Atom)
1 comment:
September
en ik plukte een roos
en iemand riep:
'Dat mag niet! Die zijn niet van jou...'
De tuin was leeg
en alles was groot en ontzagwekkend om mij heen:
de lucht, het gras, het trillen van mijn hand,
de roos die viel
en die stem die riep:
'Verdriet, dát is van iedereen...'
(Toon Tellegen)
Post a Comment