Monday, October 8, 2007

Ik begin aan hoofdstuk twee

Eindelijk lieten onze agendas het toe om elkaar na een jaar verre afwezigheid nog eens te zien. Het was een beetje wikken en wegen en denken of je het wel wil en wel kan. Afspreken. Met hij die iets meer dan anderhalf jaar geleden mijn hele wereld omdraaide. Hij die me mijn fundamentele waarheden deed veranderen. Hij die mijn prangende vraagstukken kon beantwoorden.
Ik luisterde naar hem als was hij een profeet die over mijn toekomst sprak. Over het wel en wee van onze aarde en ieder nietig individu erop.
En ik dacht na, ik kon niet anders. Ik dacht na over wat hij zei en over hem erbij. Vooral over hem. Op stranden schreef ik zijn naam. Genietend van een prachtige zonsondergang op dat verre meer wenste ik met de vurigheid van de laatste zonnestralen dat hij dat moment met mij zou kunnen delen. Ik maakte een beetje een god van hem. Ik wist het en ik vond het goed. Ik kende niemand mooier, niemand liever, niemand die meer de mijne zou mogen zijn als hij.
Maar ik bleef het tegen hem ontkennen om mezelf te sparen. En toen hij en ik weg waren dacht ik maanden na over hoe stom ik was geweest. Of hoe stom híj was geweest dat hij enkel mijn regeltjes las en niet tussen de lijntjes.

Drie maand geleden zag ik hem voor de eerste maal na een jaar doofstomme afwezigheid terug. Hij zei niet veel, hij lachte. Ik lachte terug. Met pretlichtjes van de Gentse feesten boven ons en in mijn ogen. Een glimp van herkenning. En erkenning. Een stukje wat-eens-was-maar-er-waarschijnlijk-toch-nooit-geweest-is kwam terug.

Toen vlogen we terug met onze neus in de boeken. Ik heel hard, hij een beetje minder. Hij belde al eens vaker. Soms smeet ik de telefoon dicht en barstte in huilen uit: omdat het gesprek niet liep zoals ik wou. Omdat ik me stom voelde. Omdat het maar dáárvoor was dat hij belde.
Soms veerde ik op uit het hoopje thesisellende dat ik was om lange gesprekken te voeren, al rondjes lopend in de tuin. Zijn stem en het gras, en enkel een telefoon tussen ons oren als barriére. Dan was hij zo dichtbij.
Soms klonk hij vertrouwd - leek het alsof ik hem al jaren niet anders dan dat kende. Soms klonk hij doodgewoon - té gewoon soms, niet als mijn stukje hemel, niet als het zoetgevooisde engelenkoortje dat in mijn dromen steeds het hoekje om gluurde als ik hem zag of tegen hem zag. Soms klonk in zijn stem de belofte van arm-rond-je-middel-voor-een-nacht door.

Maar nu hadden we écht afgesproken. Voor echt en niet toevallig. Voor samen iets en niets te doen. Ik rolde met fiets aan de hand onder de zon de straten door en voelde het een beetje kriebelen in mijn buik: hoe zou het zijn? Hoe zou hij reageren? Wat zou hij me vertellen? Zou ik het kunnen verknallen?
De middag verliep als een gauss-curve: begon zwak, evolueerde naar zeer mooi en eindigde weer zwak. Ik fietste met hem voorbij het water, wees hem op de gapende koeien, toonde hem het sprookjeskasteel, terwijl ik me steeds afvroeg of het wel goed was wat ik deed en of het niet anders moest. Om hem te impressioneren.

En zo lagen we daar plots op de binnenkant van onze jas, met een pak mariakoekjes tussen ons in, iedere toevallig aanraking vermijdend omdat je niet wist waarheen zo'n aanraking leiden kon. Ik had zijn hoed opgezet en hij hield zijn hand horizontaal voor zijn ogen, als een officiële groet op de verkeerde plaats. De lichtjes uit onze ogen vermijdend.

En toen vertelde hij, heel schuchter maar geleidelijk aan met steeds meer enthousiasme, over zijn liefje toen en zijn liefje nu. En ik enthousiaste met hem mee, lachte met mijn hoofd in mijn nek, terwijl ik me inwendig voelde smelten, net als een ijsklontje. Tot er niets meer van me overbleef dan een plasje water. Ik lachte naar hem, en mét hem, en vroeg me steeds weer af, waarom ík het niet was geweest. Waarom ík het nooit mocht zijn.

En toen begon het me eindelijk te dagen, dat alles wat ik dacht dat er was of ooit zou zijn tussen ons, even beduidend was als dat plasje water op de grond. Dat de man die ik altijd de aller, allermooiste vond eigenlijk helemaal niet zo mooi was als ik dacht. Niet vanbuiten, niet vanbinnen. Dat hij uiteindelijk ook alleen maar achternaloopt wat hem op dat moment in zijn leven een bepaald soort voldoening gaf, dat hij zeer kapitalistisch denkt in termen van, hoe kan ik mijn winst vergroten en de kosten minimaliseren. En dat het meisje dat bij hem op de hoogste sokkel staat het archetype vrouw is die hij onmogelijk krijgen kan en mij klein maakt.
Maar mijn hart is geen kost, noch is het collateral damage. Hij is niet eerlijk tegen mij geweest. Omgekeerd ben ik op een andere manier ook niet eerlijk geweest met hem.
Maar ik was zo blij dat ik toch minstens zijn leugens gekregen had.

Het licht scheen ongenadig op zijn bol. Net een openbaring.

Bij het nemen van zijn trein naar huis nam hij mijn bovenlijf in een houdgreep, knuffelde me en drukte zijn neus in het kuiltje onder mijn kin terwijl hij zei dat hij het fijn vond.

Ik beet in zijn arm, zachtjes. Hij lachte. Tot hij mijn ogen zag.

Ik nam niet eens de moeite om zijn trein uit te zwaaien. Nog voor de conducteur op zijn fluitje blies, liep ik reeds de trap af. Toen ik bij de laatste trede was wist ik het zeker: dit hoofdstuk is af, over.

En opeens gunde ik het hem èn mezelf helemaal. Alles wat eens was en niets was en toch zo veel in één.

4 comments:

Soet said...

eindelijk hé

je zult je vast nog vaak afvragen hoe je nu al die jaren zo zeker kon zijn dat hij je ware was. Ik denk dat het iets typisch is voor iemand die je amper ziet met wie je nooit echt samen geweest bent (behalve dan in gedachten). Je maakt er helemaal zelf van wat je wil. Komt me in ieder geval enorm bekend voor, en 't heeft ook veel te lang aangesleept. Blij dat dat hoofdstuk voorbij is, en bij jou dus ook.

En je schrijft het echt zoals 't is zonder versieringskes en krullekes. Is confronterend maar daarom des te beter.

Oran said...

waw, sterk staaltje blogwerk

zelfbedrog is soms een schone zaak hé?

Anonymous said...

Je beschrijft zeer goed een gevoel dat ik ook al gehad heb, of nu heb, daar ben ik nog niet uit. Beginnen aan een nieuw hoofdstuk?

Licht bewolkt said...

Ik wou dat ik weer kon geloven wat ik toen geloofde.