Bestaat het, zo'n terugval naar uw puberperiode? En is dat dan een typisch bijna-afgestudeerd-zijnd-fenomeen?
Ik loop hier bipolair te stoornissen, complete euforie met "wow zon" en "mjam koffie" (mind de onbenulligheden) en meefluiten met de radio tot mezelf vervloekend en niet in de spiegel durven kijken en aaaarghtafelklopmomenten. Daarnet nog een MSN-ruzie gehad met T.
T. die er godbetert steeds is voor mij. En ik kon het niet laten op haar te vitten. Met SCHREEUWende caps en verwijten van hier tot in Papoea-New-Guinea. (en ik zit helemaal niet vaak op msn ook, dat is ook aan de terugvalperiode te wijten, waarschijnlijk.) En nu voel ik me schlecht, schlecht, en de sorry's en zo die meende ik dan nog niet eens (dat is nog het ergst van al).
Precies of ik haal er plezier in anderen neer te halen voor een scheet om er zelf beter van te worden. Spijtig dat het niet zo werkt. Dan zou ik wel geen vrienden meer hebben maar wel een hele dikke nek.
Monday, June 25, 2007
Saturday, June 23, 2007
kotsende kwakende kikkers
Ik.ben.een.ramp. Las ge het? Een ramp! (geen vamp).
Ik was zo graag languit blijven liggen * gist-eren * op die hoogste duinen met een prachtige zonsondergang en in dat prikkende gras dat mijn blote voetzolen belaagde. Daar staan en de tijd vergeten. Mijn persoonlijke kleurrijke luchtledige luchtbel. Twee dagen. GSM uit. Zonder internet zonder boeken zonder brievenbus en zorgen. Enkel ik en mijn ego en mijn psyche en mijn storm, mijn strandvouwstoel en een fles porto en een doos krakotten. Nu terug, ik kom van Mars! 35 nieuwe mails, opgeteld met onbeantwoorde mails van dagen, geen teruggeSMS, teruggebel, teruggemail: ho maar mateke, dat lukt me niet! leegheid en laksheid - Alert! Ik ben slavin van iets wat ik haat+hoe kan dat nu? Want het lukt me steeds minder. Dingen regelen, dingen in orde brengen, het geen agenda hebben 'uit principe' en zien dat het leven niet meer zonder lukt. Wat haat ik het allemaal! Het ik-zou-nog-dit-en-dat moeten doen en dan gebeurt dit en dat maar wanneer doe ik dit en dat dan? En dan? EN DAN?
En *omgeven* van goed-nieuws-shows. Familiedrama's in de keuken buiten beschouwing gelaten.
Sprekende oninteressante mensen op straat, in de bib, op de trein en ik als zoutpaal. Walg, kots. Kotsen van mezelf en mijn grapjes en zenuwachtig-gefrustreerd gehinnik. Afgestudeerd? Misschien. Liefst niet. En dan? Steeds dezelfde antwoorden en met ieder antwoord voel ik me een nog nietiger nul dan ik al was. Verschrompelend en verkleinend en gereduceerd tot een klein opeengepropt bolletje nulheid - mijn naam is zandkorrel. Op zich al onbenullig in het geelwitte van de duin waar ik op lag, en wat moet dat dan niet op wereldschaal geven?
Laat me raden. Of nee... laat maar.
Ik sta op een helling en ik val vooruit terwijl ik niet wil, terugkeren kost me moeite en de hele wereld lijkt die berg af te glijden (wat lijkt het gemakkelijk), lopen (wat doelbewust), schuiven (oeps, nou ja) en hinkelen (kijk, wat ben ik blij). En dan ik met mijn lompen en met sandalen waarvan de zolen al lang afgesleten zijn.
En dat de persoon die ik momenteel het meeste nodig heb me laat staan vanavond, alleen daar in dat grauwgrijsgroen licht met een stella in mijn hand bij Maurice.
Ik heb zoveel te zeggen maar ik zeg zo weinig, omdat bij alles wat ik zeggen * overgeven* wil weet dat het de anderen toch niet zo raakt als het dat doet bij mezelf. En dat het pijnlijk is, de conclusie dat je nooit iemand vinden zal die je hierin begrijpt. Geef het op, dat idee, de wereld is één grote egoïstische kloteboel. Omdat niemand ooit je hele eigenwervelwinderige zelf kan vatten en niemand ooit de moeite verstaan kan dat ieder woord me kost wanneer ik alle opgaven waar ik nu voor sta wil uitleggen. Dus hou ik mijn mond. En word ik ziek van mezelf. Vreet het zich naar binnen, gelijk cyaankali, vergiftigt het mijn buik en mijn hoofd en het laatste dat ik denk is: niet ik, niet ik! IK BEN ZO NIET!
Wetende dat het uiteindelijk jijzelf bent die beslissen moet en je dan ook NIETS LIEVER wilt dan dat, maar dat het niet gaat, niet gaat. het gaat niet, het gaat, het gaat... niet.
Tot wanneer de kurk van mijn fles getrokken wordt en het stinkende aroma dat heel dat verfoeilijke gistingsproces teweeggebracht heeft merkbaar wordt voor degene die mij zo graag drinken wil. LOOPT WEG GIJ ALLEN! Vlucht voor het te laat is!! (bende losers, denk ik dan, terwijl de grootste loser hier toch wel ikzelve ben)
Wat een kloteboel,
toch?
en het verandert nooit.
nooit
nooit.
(point final)
Ik was zo graag languit blijven liggen * gist-eren * op die hoogste duinen met een prachtige zonsondergang en in dat prikkende gras dat mijn blote voetzolen belaagde. Daar staan en de tijd vergeten. Mijn persoonlijke kleurrijke luchtledige luchtbel. Twee dagen. GSM uit. Zonder internet zonder boeken zonder brievenbus en zorgen. Enkel ik en mijn ego en mijn psyche en mijn storm, mijn strandvouwstoel en een fles porto en een doos krakotten. Nu terug, ik kom van Mars! 35 nieuwe mails, opgeteld met onbeantwoorde mails van dagen, geen teruggeSMS, teruggebel, teruggemail: ho maar mateke, dat lukt me niet! leegheid en laksheid - Alert! Ik ben slavin van iets wat ik haat+hoe kan dat nu? Want het lukt me steeds minder. Dingen regelen, dingen in orde brengen, het geen agenda hebben 'uit principe' en zien dat het leven niet meer zonder lukt. Wat haat ik het allemaal! Het ik-zou-nog-dit-en-dat moeten doen en dan gebeurt dit en dat maar wanneer doe ik dit en dat dan? En dan? EN DAN?
En *omgeven* van goed-nieuws-shows. Familiedrama's in de keuken buiten beschouwing gelaten.
Sprekende oninteressante mensen op straat, in de bib, op de trein en ik als zoutpaal. Walg, kots. Kotsen van mezelf en mijn grapjes en zenuwachtig-gefrustreerd gehinnik. Afgestudeerd? Misschien. Liefst niet. En dan? Steeds dezelfde antwoorden en met ieder antwoord voel ik me een nog nietiger nul dan ik al was. Verschrompelend en verkleinend en gereduceerd tot een klein opeengepropt bolletje nulheid - mijn naam is zandkorrel. Op zich al onbenullig in het geelwitte van de duin waar ik op lag, en wat moet dat dan niet op wereldschaal geven?
Laat me raden. Of nee... laat maar.
Ik sta op een helling en ik val vooruit terwijl ik niet wil, terugkeren kost me moeite en de hele wereld lijkt die berg af te glijden (wat lijkt het gemakkelijk), lopen (wat doelbewust), schuiven (oeps, nou ja) en hinkelen (kijk, wat ben ik blij). En dan ik met mijn lompen en met sandalen waarvan de zolen al lang afgesleten zijn.
En dat de persoon die ik momenteel het meeste nodig heb me laat staan vanavond, alleen daar in dat grauwgrijsgroen licht met een stella in mijn hand bij Maurice.
Ik heb zoveel te zeggen maar ik zeg zo weinig, omdat bij alles wat ik zeggen * overgeven* wil weet dat het de anderen toch niet zo raakt als het dat doet bij mezelf. En dat het pijnlijk is, de conclusie dat je nooit iemand vinden zal die je hierin begrijpt. Geef het op, dat idee, de wereld is één grote egoïstische kloteboel. Omdat niemand ooit je hele eigenwervelwinderige zelf kan vatten en niemand ooit de moeite verstaan kan dat ieder woord me kost wanneer ik alle opgaven waar ik nu voor sta wil uitleggen. Dus hou ik mijn mond. En word ik ziek van mezelf. Vreet het zich naar binnen, gelijk cyaankali, vergiftigt het mijn buik en mijn hoofd en het laatste dat ik denk is: niet ik, niet ik! IK BEN ZO NIET!
Wetende dat het uiteindelijk jijzelf bent die beslissen moet en je dan ook NIETS LIEVER wilt dan dat, maar dat het niet gaat, niet gaat. het gaat niet, het gaat, het gaat... niet.
Tot wanneer de kurk van mijn fles getrokken wordt en het stinkende aroma dat heel dat verfoeilijke gistingsproces teweeggebracht heeft merkbaar wordt voor degene die mij zo graag drinken wil. LOOPT WEG GIJ ALLEN! Vlucht voor het te laat is!! (bende losers, denk ik dan, terwijl de grootste loser hier toch wel ikzelve ben)
Wat een kloteboel,
toch?
en het verandert nooit.
nooit
nooit.
(point final)
Monday, June 18, 2007
I get tongue-tied
Mijn hersenkwabbeestjes boenken zich een weg naar buiten, langs mijn oren, mijn ogen, mijn mond, mijn neus. Te druk daarbinnen.
Kon ik nu maar weten hoe ik moest zeggen wat er hier binnen in mij broedt.
Maar ieder deurtje doet een ander deurtje toeslaan terwijl door de tocht de ander weer openwaait.
Ga ik van alles naar niets, of ga ik van alles naar nog veel meer?
Kon ik nu maar weten hoe ik moest zeggen wat er hier binnen in mij broedt.
Maar ieder deurtje doet een ander deurtje toeslaan terwijl door de tocht de ander weer openwaait.
Ga ik van alles naar niets, of ga ik van alles naar nog veel meer?
Monday, June 11, 2007
Jij bent zo bizar, ik kan je wel kussen
En ik drink er nog eentje, op 't fleurig verdriet
op het knetterende knagen,
die onrust met haakjes,
hetgeen gij niet ziet.
En ik tintel wanneer het zich een weg door mijn lichaam schroeit
tot diep in mijn buik, en nóg dieper
tot waar het zo broeit.
adem in mijn hoofd, ontplofte knalideeën in mijn lijf.
Nog eentje en hm,
wat ben ik toch een lekker wijf.
Verdomme wat is dat,
dat gij dat niet ziet?
Is 't niet willen, niet kunnen,
of wilt ge me gewoon
niet?
En toch,
Ik hou niet van dat denken,
dat denken doet doen
Het kan slechts zieltogend wenken
die smacht naar een zoen.
op het knetterende knagen,
die onrust met haakjes,
hetgeen gij niet ziet.
En ik tintel wanneer het zich een weg door mijn lichaam schroeit
tot diep in mijn buik, en nóg dieper
tot waar het zo broeit.
adem in mijn hoofd, ontplofte knalideeën in mijn lijf.
Nog eentje en hm,
wat ben ik toch een lekker wijf.
Verdomme wat is dat,
dat gij dat niet ziet?
Is 't niet willen, niet kunnen,
of wilt ge me gewoon
niet?
En toch,
Ik hou niet van dat denken,
dat denken doet doen
Het kan slechts zieltogend wenken
die smacht naar een zoen.
Sunday, June 10, 2007
Friday, June 8, 2007
Broere
Ge zei dat ge hier weg wou,
weg, want 't was genoeg geweest.
En der waren er die met u instemden, ge las het in hun blikken.
Ge kreeg een beetje koud zo rond uw hart, want het kwetste u
en opeens stonden al uw voor en na's en nu's en straksen op het spel.
Maar ge zei het zo heldhaftig,
dat ik dacht: zie, dat is mijn broere se.
Maar uw ogen verrieden het bibberen van uw handen die de venijnige stekels niet langer van uw pad kunnen slaan.
En uw ogen verrieden de slapheid van uw benen die u doen wankelen op de brug waar ge over moet gaan. Vlug vlug, vooraleer ze opgeblazen wordt.
En ge wilt wel oppassen van al dat dreigende rond de nieuwe maan,
en van de wolf die daar zit, diep in u,
maar uw angst houdt u tegen alert te zijn.
Ge komt mijlenver achter, leest ge tussen lijnen door,
en ge denkt dat uw vrienden uzelf weerspiegelen.
Gij blijft hen maar geloven
En dingen in uw kop steken die niet waar zijn; ge ziet het niet,
dat gij veel meer waard zijt dan hen.
en ge laat n beetje mee ne keer ook uw dromen over wat ge wou dat ge werd achterwege.
En ik dacht: is dat nu mijn broer?
Ge bromt hier en ge gromt,
en wij worden kwaad en wij zien u graag
't is niet gemakkelijk als ge niet wilt zien
dat wij er ook wel zijn voor u
dat wij gerust uw kersenpitkussentje willen spelen,
als ge ons er warm genoeg voor maakt.
Ge doet nooit iets, zegt pa
en ge laat zijn afkeurend zwijgen weer uw radarwerk verstoren
Het noorden, dat verliest ge keer op keer
en ge geraakt amper nog terug in het lood waar ge uitgeslagen werd.
't is niet zo bedoeld, zegt ma
maar zelf zaagt ze ook een hoekje af van haar hart
en durft ze uw was (die geeneens vuil is) niet meer aan den wasdraad hangen.
Ge krijgt schoppen van mij, onder uw gat
want ge wilt zo graag dat anderen uw wolkske inkleuren
dat ge hen zelf een luchtballon geeft en zij wèl gaan vliegen.
Het leven slingert met een kolossale vaart
en gij moet daar in durven springen.
Zonder angst zou't dan wel gemakkelijker zijn,
maar dan zou ge 't niet meer voelen kriebelen in uw buik
wanneer ge bochten neemt.
weg, want 't was genoeg geweest.
En der waren er die met u instemden, ge las het in hun blikken.
Ge kreeg een beetje koud zo rond uw hart, want het kwetste u
en opeens stonden al uw voor en na's en nu's en straksen op het spel.
Maar ge zei het zo heldhaftig,
dat ik dacht: zie, dat is mijn broere se.
Maar uw ogen verrieden het bibberen van uw handen die de venijnige stekels niet langer van uw pad kunnen slaan.
En uw ogen verrieden de slapheid van uw benen die u doen wankelen op de brug waar ge over moet gaan. Vlug vlug, vooraleer ze opgeblazen wordt.
En ge wilt wel oppassen van al dat dreigende rond de nieuwe maan,
en van de wolf die daar zit, diep in u,
maar uw angst houdt u tegen alert te zijn.
Ge komt mijlenver achter, leest ge tussen lijnen door,
en ge denkt dat uw vrienden uzelf weerspiegelen.
Gij blijft hen maar geloven
En dingen in uw kop steken die niet waar zijn; ge ziet het niet,
dat gij veel meer waard zijt dan hen.
en ge laat n beetje mee ne keer ook uw dromen over wat ge wou dat ge werd achterwege.
En ik dacht: is dat nu mijn broer?
Ge bromt hier en ge gromt,
en wij worden kwaad en wij zien u graag
't is niet gemakkelijk als ge niet wilt zien
dat wij er ook wel zijn voor u
dat wij gerust uw kersenpitkussentje willen spelen,
als ge ons er warm genoeg voor maakt.
Ge doet nooit iets, zegt pa
en ge laat zijn afkeurend zwijgen weer uw radarwerk verstoren
Het noorden, dat verliest ge keer op keer
en ge geraakt amper nog terug in het lood waar ge uitgeslagen werd.
't is niet zo bedoeld, zegt ma
maar zelf zaagt ze ook een hoekje af van haar hart
en durft ze uw was (die geeneens vuil is) niet meer aan den wasdraad hangen.
Ge krijgt schoppen van mij, onder uw gat
want ge wilt zo graag dat anderen uw wolkske inkleuren
dat ge hen zelf een luchtballon geeft en zij wèl gaan vliegen.
Het leven slingert met een kolossale vaart
en gij moet daar in durven springen.
Zonder angst zou't dan wel gemakkelijker zijn,
maar dan zou ge 't niet meer voelen kriebelen in uw buik
wanneer ge bochten neemt.
Wednesday, June 6, 2007
Tuesday, June 5, 2007
In het putje van de conjunctuur
Mood: mist
De wereld staat stevig in haar schoenen. De wereld heeft haar op haar tanden. De wereld wéét wat ze doen moet: blijven draaien. En daar sta ik dan in : als enige, op één beentje, wankelend, haperend en vallend. Mijn wind maakt hoge sprongen, en alles wat haar tegenstaat laat mij achter, losgewrongen.
Vastberadenheid en resoluutheid zijn mij nog vreemder dan de bodem van de oceanen. Ik ben maar half-half, een tweeslachtig wezen, steeds oscillerend tussen goed en slecht, ja en neen, hoog en laag, tussen eender welke uitersten op een hoopje. Steeds die twijfel, die anderen niet hebben.
En ach, al die standvastigen kunnen het niet begrijpen. Zúllen het nooit begrijpen.
Dat ik niet weet wat de waarheid is, wat het beste is. Dat ik niet weet wat het moet zijn, dat ik niet weet waar de waarheid te zoeken en nog minder waar te vinden.
Telkens opnieuw zeggen ze dat ik zo hard niet moet denken.
Dat ik het wat meer moet laten gaan. O ja, wil ik wel, maar...
Zien ze dan niet dat achter al dat lachen en die vrolijkdoenderij een haas schuilgaat? Een angsthaas, mijn naam is haas, ik weet van niets.
Ik wéét dat ik veel denk. Ik weet dat ik té veel denk. Ik weet dat al dat denken mij nergens toe leidt. En ik weet óók dat wat mij te wachten staat niet zo rooskleurig kan zijn als ik vroeger altijd dacht dat het ging zijn. Ik weet alleen dat waar ik nu sta mij nog nooit zoveel angst aangejaagd heeft. Want ik sta alleen. Helemaal. In mijn blootje.
En het maakt mij jaloers, te weten dat er anderen níet zo hard nadenken als ik. Niet steeds pro's en contra's wegen, níet steeds haperen, struikelen en wankelen. Dat zij weten wat ze willen en er steevast ook verder mee lijken te geraken dan ik.
Ik ben een weggeslingerd projectiel, stuurloos, doelloos, dat in volle vaart vreselijk zijn best doet om ergens keihard neer te storten. En niets kan me daarvoor behoeden, alleen ikzelve. En laat nu daar het schoentje knellen: het lúkt niet meer.
De wereld staat stevig in haar schoenen. De wereld heeft haar op haar tanden. De wereld wéét wat ze doen moet: blijven draaien. En daar sta ik dan in : als enige, op één beentje, wankelend, haperend en vallend. Mijn wind maakt hoge sprongen, en alles wat haar tegenstaat laat mij achter, losgewrongen.
Vastberadenheid en resoluutheid zijn mij nog vreemder dan de bodem van de oceanen. Ik ben maar half-half, een tweeslachtig wezen, steeds oscillerend tussen goed en slecht, ja en neen, hoog en laag, tussen eender welke uitersten op een hoopje. Steeds die twijfel, die anderen niet hebben.
En ach, al die standvastigen kunnen het niet begrijpen. Zúllen het nooit begrijpen.
Dat ik niet weet wat de waarheid is, wat het beste is. Dat ik niet weet wat het moet zijn, dat ik niet weet waar de waarheid te zoeken en nog minder waar te vinden.
Telkens opnieuw zeggen ze dat ik zo hard niet moet denken.
Dat ik het wat meer moet laten gaan. O ja, wil ik wel, maar...
Zien ze dan niet dat achter al dat lachen en die vrolijkdoenderij een haas schuilgaat? Een angsthaas, mijn naam is haas, ik weet van niets.
Ik wéét dat ik veel denk. Ik weet dat ik té veel denk. Ik weet dat al dat denken mij nergens toe leidt. En ik weet óók dat wat mij te wachten staat niet zo rooskleurig kan zijn als ik vroeger altijd dacht dat het ging zijn. Ik weet alleen dat waar ik nu sta mij nog nooit zoveel angst aangejaagd heeft. Want ik sta alleen. Helemaal. In mijn blootje.
En het maakt mij jaloers, te weten dat er anderen níet zo hard nadenken als ik. Niet steeds pro's en contra's wegen, níet steeds haperen, struikelen en wankelen. Dat zij weten wat ze willen en er steevast ook verder mee lijken te geraken dan ik.
Ik ben een weggeslingerd projectiel, stuurloos, doelloos, dat in volle vaart vreselijk zijn best doet om ergens keihard neer te storten. En niets kan me daarvoor behoeden, alleen ikzelve. En laat nu daar het schoentje knellen: het lúkt niet meer.
Saturday, June 2, 2007
Sterven is voor lang
Mood: zachte bries
Dag mooiste, zei iemand.
Niet nu, dacht ik, niet vanavond.
Niet van jou,
niet wanneer ik het nog kan ruiken,
en zeker niet waar ik niet mocht zijn.
(vergeef je't me als ik je deurbel even streel?)
(Vergeef je't me als ik even in je bed ga liggen?)
Het is wanneer de nacht tegen mijn venster aanleunt
wanneer ik de dekens van mijn slapeloze bed opsla,
dat mijn ziel uit wandelen gaat, naar beneden.
Het wordt weer nacht, de deur gaat dicht
en mijn lijf blijft binnen.
Dag mooiste, zei iemand.
Niet nu, dacht ik, niet vanavond.
Niet van jou,
niet wanneer ik het nog kan ruiken,
en zeker niet waar ik niet mocht zijn.
(vergeef je't me als ik je deurbel even streel?)
(Vergeef je't me als ik even in je bed ga liggen?)
Het is wanneer de nacht tegen mijn venster aanleunt
wanneer ik de dekens van mijn slapeloze bed opsla,
dat mijn ziel uit wandelen gaat, naar beneden.
Het wordt weer nacht, de deur gaat dicht
en mijn lijf blijft binnen.
Dat is het
Mood: sunny sunshine
Ik kon niet anders dan ernaar luisteren. En ik dacht erover na. Het zijn beslist mijn atavistische trekken. Dat is het, niet meer maar ook niet minder. Jullie zouden 't beter moeten weten, mam en pap. Dat we enkel kunnen weten wie we zijn, wanneer we weten wat we niet zijn en wanneer we weten waar we tégen zijn.
Niets minder dan self-justice.
Ik kon niet anders dan ernaar luisteren. En ik dacht erover na. Het zijn beslist mijn atavistische trekken. Dat is het, niet meer maar ook niet minder. Jullie zouden 't beter moeten weten, mam en pap. Dat we enkel kunnen weten wie we zijn, wanneer we weten wat we niet zijn en wanneer we weten waar we tégen zijn.
Niets minder dan self-justice.
Friday, June 1, 2007
Zowiezo
Mood: grauw
Een deur slaat met een klap dicht en twee seconden lang trillen de dakpannen na. Een verschrikte vogel stormt de trap op. En dan volgt de stilte. Zinderend. Vibrerend. Zoals de lucht voor een regenbui. Te veel schadelijke ozon. Zoals de donker-dreigende grauwte voor een storm. Afwachtend tot het barst. De rook van een occasioneel sigaretje dringt mijn hersenpan binnen en weekt er al het vuil los. Vuil van jaren. Het wordt eens tijd grote kuis te houden en andere oorden op te zoeken om dat weer allemaal aan te kweken.
Mijn oren tuiten na van al die ingehouden verwijten. Ze hingen in de lucht en ik kon ze plukken. En tegelijk kon ik er niet bij. Ik wikkel mijn blauwe jurk rond mijn benen en staar door het raam. Met één arm mijn schouder vastgrijpend, de ander doelloos. Moedeloos. Hopeloos. Alles is loos. Is alles dan van vooraf gedetermineerd? Leven we ons leven zonder iets te veranderen en zonder dat het verandert kán worden. Kan er zowiezo wel iets veranderen?
Ik weet wel beter (of meen het steeds te weten). Dat is je jeugd, kind. Val eens met je neus op de grond alsjeblief, je vliegt weer te hoog. Verleer eens al dat vliegen, kind.
Steeds weer dezelfde teleurstelling. Die begint te groeien bij je ouders die het iedere keer weer een beetje, zachtjes, langzaam, door je poriën laten dringen tot in je allerdiepste binnenste. Of het vandeneersten keer over je heen braken. Ze bedoelen het niet zo, zegt men. Het is dat je eens zou gaan denken. Jij fladdert teveel op de dreigende bassen van waarschuwingen en goede raad. En geheel disharmonieus stop je daar dan ook maar weer mee.
Waarom slagen we er nooit in om onze denkkaders te overstijgen? Of die van je huistuinkeukentje? Waarom niet eens driekwart omdraaien en je leven meer in de richting van je neus te volgen? Omdat het zo'n moeite kost. Omdat de twijfel steeds knaagt. Omdat onze omgeving ons dan bestempeld als liever lui dan moe, liever prutsend dan werkend, liever ziet dat je het platgetreden paadje blijven volgen dan een nieuw aanleggen. Omdat ze zeggen dat je dat toch niet kan. Want jíj bent zo niet.
En daar staakt het. Betoging. Protest.
Zie je me staan? Bij die muur? Met mijn neus dáártegen? Ik stond er al zeer vaak...
Een deur slaat met een klap dicht en twee seconden lang trillen de dakpannen na. Een verschrikte vogel stormt de trap op. En dan volgt de stilte. Zinderend. Vibrerend. Zoals de lucht voor een regenbui. Te veel schadelijke ozon. Zoals de donker-dreigende grauwte voor een storm. Afwachtend tot het barst. De rook van een occasioneel sigaretje dringt mijn hersenpan binnen en weekt er al het vuil los. Vuil van jaren. Het wordt eens tijd grote kuis te houden en andere oorden op te zoeken om dat weer allemaal aan te kweken.
Mijn oren tuiten na van al die ingehouden verwijten. Ze hingen in de lucht en ik kon ze plukken. En tegelijk kon ik er niet bij. Ik wikkel mijn blauwe jurk rond mijn benen en staar door het raam. Met één arm mijn schouder vastgrijpend, de ander doelloos. Moedeloos. Hopeloos. Alles is loos. Is alles dan van vooraf gedetermineerd? Leven we ons leven zonder iets te veranderen en zonder dat het verandert kán worden. Kan er zowiezo wel iets veranderen?
Ik weet wel beter (of meen het steeds te weten). Dat is je jeugd, kind. Val eens met je neus op de grond alsjeblief, je vliegt weer te hoog. Verleer eens al dat vliegen, kind.
Steeds weer dezelfde teleurstelling. Die begint te groeien bij je ouders die het iedere keer weer een beetje, zachtjes, langzaam, door je poriën laten dringen tot in je allerdiepste binnenste. Of het vandeneersten keer over je heen braken. Ze bedoelen het niet zo, zegt men. Het is dat je eens zou gaan denken. Jij fladdert teveel op de dreigende bassen van waarschuwingen en goede raad. En geheel disharmonieus stop je daar dan ook maar weer mee.
Waarom slagen we er nooit in om onze denkkaders te overstijgen? Of die van je huistuinkeukentje? Waarom niet eens driekwart omdraaien en je leven meer in de richting van je neus te volgen? Omdat het zo'n moeite kost. Omdat de twijfel steeds knaagt. Omdat onze omgeving ons dan bestempeld als liever lui dan moe, liever prutsend dan werkend, liever ziet dat je het platgetreden paadje blijven volgen dan een nieuw aanleggen. Omdat ze zeggen dat je dat toch niet kan. Want jíj bent zo niet.
En daar staakt het. Betoging. Protest.
Zie je me staan? Bij die muur? Met mijn neus dáártegen? Ik stond er al zeer vaak...
Subscribe to:
Posts (Atom)