Tuesday, October 30, 2007

het mannelijke van soep? soep met ballekes. Haha

De stad rook de hele dag naar soep.
en ik speelde tomaat.

Sunday, October 28, 2007

maanziek

Ook al zoek ik nog steeds een evenwicht,
hou ik ondertussen het liefst een winterslaap,
(misschien kruipt er dan wel iets door mijn raam naar binnen.)
hoop ik dat de wind op zijn zij gaat liggen,
wanneer ik mistige wolkjes gaap
(Net een egel. Om na die slaap domweg de baan te gaan oversteken.)
bestaat er niets om naar te kijken
dan aan de hemel enkele violetten veren,
beslis ik liever roekeloos geagiteerd
om mezelf
(opnieuw)
binnenstebuiten te keren.
(Om de verte open te laten.)

(Hoe doe je dat?)

Thursday, October 18, 2007

ca va, met een beetje cava.

Het gaat goed met me. Nú gaat het goed met me. Het is een tijdje niet goed met me gegaan. Maar dat ligt al achterwege, want nu wel. Ik ben er voorbij gegaan.
Het gaat, zeg ik, op zijn Frans, als ze mij vragen hoe het met me is. Het gaat alweer, het ging een tijdje niet, maar nu wel weer. Het is ooit al beter gegaan. Dan kon ik lopen, sprinten zelfs. Of springen, draaien, huppelen. Nu gaat het.
Soms gaat het niet goed. Soms gaat het maar zo zo. Maar ik ben al blij dat het gaat. Hoewel ik vaak denk dat het nog beter kan gaan. Omdat gelijk het nu gaat nog niet helemaal is zoals het zou moeten gaan.
En dat is dat het gewoon gaat. ik lach, af en toe dans ik, zing ik. Af en toe ook niet. Dan zit ik daar zo'n beetje in wat ik eerder al mijn Melancholie noemde. met hoofdletter, want ik vertoef er graag.
En eigenlijk ook niet. Maar als het gaat, dan gaat het meestal die kant op.
Als ik blij ben, vlucht ik naar wat niet goed gaat. Gaat het niet goed, dan vlucht ik naar wat wel gaat.
En zo blijft het gaan.
Ook al strompelt het.

Monday, October 15, 2007

omhoog en omlaag in één uur

Oh, en dan
krijg je een mail en nog een mail en wou je niets liever dan dat je die mail nooit ofte nimmer gelezen had want dan voel je je weer rot en slecht en valt het je op dat je alwéér nergens staat. en dan wil je opstaan en eindelijk met je lui gat van achter die pc vandaan gaan om eindelijk wat zinnig te gaan doen en ontbreekt het je aan energie. krijg je een sms en een telefoon en wordt een afspraak afgezegd, nieuwe afspraken gemaakt en vervelen ze je een beetje, die afspraken, want ze zijn er als dertien in een dozijn en van dat dozijn zit het een enkele keer wel goed maar dan die andere keren, zijn die zo gewoon, zo doodgewoon dat je de straat wil oplopen, zomaar, opeens, plotsklaps, en nieuwe mensen leren kennen en goed leren kennen en nog beter leren kennen zonder dat dat je veel moeite kost, want ik ben lui en het moet vlot gaan en ik kan geen energie opbrengen, probeer het zelf niet en steek het dan maar op de anderen. en dan wil je die mensen meenemen, want je hebt er zin in, naar je huis, naar je thuis, wat niet gaat want je woont daar niet meer. en dan moet je met de auto ernaar toe, moet je in tijd thuis zijn of de laatste trein nemen en heb je geen plezier meer want plezier is tijdloos. dan lees je een boek die je daarna weer weggooit want kleurrijke levens, daar heb je wel een beetje genoeg van als het jouwe je grijs lijkt maar veel te ingewikkeld.
Véél te ingewikkeld.
dan lijken minuten je te tergen door op twee uur slechts één uur vooruit te gaan. dan heb je zoveel beters te doen dat je het niet meer doet.
En dan wordt je droevig en huilerig en weet je niet eens meer waarom je zo moe en huilerig wordt. Dan wordt je bed je beste vriend en verslaap je je dag.

een beetje bang en toch weer niet

Toen zij de andere kant opkeek en ik in het centrum van de aandacht stond, voelde ik me groter worden. weldadig en warm, lacherig en een beetje schuin, het leven is mooier als je het niet meer recht bekijkt. We blindemannen achter benen aan en toen hij drie keer de verkeerde vasthad en steeds mijn naam uitriep lachten de anderen en oe-oe-oeden ze. de nacht beloofde wijnzoete dromen met broeierige gedachten en ik dacht niet langer, wel voelde ik zonder het in woorden te gieten. Het voelde goed en ik wou dat dit zou blijven duren, voor eeuwig en altijd.

bezorgd en beschermend, meisjes zijn een ras apart. Zijn rug kwam terug in mijn dromen en ik wenste mezelf de hemel en de aarde als zijn handen nog een keer de adem uit mijn buik zouden wegdrukken.

ze maakten zich zorgen en ze maakten veel lawaai. ze zeiden het niet maar voelden zo sterk mee. Beschermend. Vijandig. Zij tegen hen, hen tegen zij. zij met recht en andere zonder reden. Ik in het middelpunt, steeds weer het middelpunt.

Monday, October 8, 2007

Ik begin aan hoofdstuk twee

Eindelijk lieten onze agendas het toe om elkaar na een jaar verre afwezigheid nog eens te zien. Het was een beetje wikken en wegen en denken of je het wel wil en wel kan. Afspreken. Met hij die iets meer dan anderhalf jaar geleden mijn hele wereld omdraaide. Hij die me mijn fundamentele waarheden deed veranderen. Hij die mijn prangende vraagstukken kon beantwoorden.
Ik luisterde naar hem als was hij een profeet die over mijn toekomst sprak. Over het wel en wee van onze aarde en ieder nietig individu erop.
En ik dacht na, ik kon niet anders. Ik dacht na over wat hij zei en over hem erbij. Vooral over hem. Op stranden schreef ik zijn naam. Genietend van een prachtige zonsondergang op dat verre meer wenste ik met de vurigheid van de laatste zonnestralen dat hij dat moment met mij zou kunnen delen. Ik maakte een beetje een god van hem. Ik wist het en ik vond het goed. Ik kende niemand mooier, niemand liever, niemand die meer de mijne zou mogen zijn als hij.
Maar ik bleef het tegen hem ontkennen om mezelf te sparen. En toen hij en ik weg waren dacht ik maanden na over hoe stom ik was geweest. Of hoe stom híj was geweest dat hij enkel mijn regeltjes las en niet tussen de lijntjes.

Drie maand geleden zag ik hem voor de eerste maal na een jaar doofstomme afwezigheid terug. Hij zei niet veel, hij lachte. Ik lachte terug. Met pretlichtjes van de Gentse feesten boven ons en in mijn ogen. Een glimp van herkenning. En erkenning. Een stukje wat-eens-was-maar-er-waarschijnlijk-toch-nooit-geweest-is kwam terug.

Toen vlogen we terug met onze neus in de boeken. Ik heel hard, hij een beetje minder. Hij belde al eens vaker. Soms smeet ik de telefoon dicht en barstte in huilen uit: omdat het gesprek niet liep zoals ik wou. Omdat ik me stom voelde. Omdat het maar dáárvoor was dat hij belde.
Soms veerde ik op uit het hoopje thesisellende dat ik was om lange gesprekken te voeren, al rondjes lopend in de tuin. Zijn stem en het gras, en enkel een telefoon tussen ons oren als barriére. Dan was hij zo dichtbij.
Soms klonk hij vertrouwd - leek het alsof ik hem al jaren niet anders dan dat kende. Soms klonk hij doodgewoon - té gewoon soms, niet als mijn stukje hemel, niet als het zoetgevooisde engelenkoortje dat in mijn dromen steeds het hoekje om gluurde als ik hem zag of tegen hem zag. Soms klonk in zijn stem de belofte van arm-rond-je-middel-voor-een-nacht door.

Maar nu hadden we écht afgesproken. Voor echt en niet toevallig. Voor samen iets en niets te doen. Ik rolde met fiets aan de hand onder de zon de straten door en voelde het een beetje kriebelen in mijn buik: hoe zou het zijn? Hoe zou hij reageren? Wat zou hij me vertellen? Zou ik het kunnen verknallen?
De middag verliep als een gauss-curve: begon zwak, evolueerde naar zeer mooi en eindigde weer zwak. Ik fietste met hem voorbij het water, wees hem op de gapende koeien, toonde hem het sprookjeskasteel, terwijl ik me steeds afvroeg of het wel goed was wat ik deed en of het niet anders moest. Om hem te impressioneren.

En zo lagen we daar plots op de binnenkant van onze jas, met een pak mariakoekjes tussen ons in, iedere toevallig aanraking vermijdend omdat je niet wist waarheen zo'n aanraking leiden kon. Ik had zijn hoed opgezet en hij hield zijn hand horizontaal voor zijn ogen, als een officiële groet op de verkeerde plaats. De lichtjes uit onze ogen vermijdend.

En toen vertelde hij, heel schuchter maar geleidelijk aan met steeds meer enthousiasme, over zijn liefje toen en zijn liefje nu. En ik enthousiaste met hem mee, lachte met mijn hoofd in mijn nek, terwijl ik me inwendig voelde smelten, net als een ijsklontje. Tot er niets meer van me overbleef dan een plasje water. Ik lachte naar hem, en mét hem, en vroeg me steeds weer af, waarom ík het niet was geweest. Waarom ík het nooit mocht zijn.

En toen begon het me eindelijk te dagen, dat alles wat ik dacht dat er was of ooit zou zijn tussen ons, even beduidend was als dat plasje water op de grond. Dat de man die ik altijd de aller, allermooiste vond eigenlijk helemaal niet zo mooi was als ik dacht. Niet vanbuiten, niet vanbinnen. Dat hij uiteindelijk ook alleen maar achternaloopt wat hem op dat moment in zijn leven een bepaald soort voldoening gaf, dat hij zeer kapitalistisch denkt in termen van, hoe kan ik mijn winst vergroten en de kosten minimaliseren. En dat het meisje dat bij hem op de hoogste sokkel staat het archetype vrouw is die hij onmogelijk krijgen kan en mij klein maakt.
Maar mijn hart is geen kost, noch is het collateral damage. Hij is niet eerlijk tegen mij geweest. Omgekeerd ben ik op een andere manier ook niet eerlijk geweest met hem.
Maar ik was zo blij dat ik toch minstens zijn leugens gekregen had.

Het licht scheen ongenadig op zijn bol. Net een openbaring.

Bij het nemen van zijn trein naar huis nam hij mijn bovenlijf in een houdgreep, knuffelde me en drukte zijn neus in het kuiltje onder mijn kin terwijl hij zei dat hij het fijn vond.

Ik beet in zijn arm, zachtjes. Hij lachte. Tot hij mijn ogen zag.

Ik nam niet eens de moeite om zijn trein uit te zwaaien. Nog voor de conducteur op zijn fluitje blies, liep ik reeds de trap af. Toen ik bij de laatste trede was wist ik het zeker: dit hoofdstuk is af, over.

En opeens gunde ik het hem èn mezelf helemaal. Alles wat eens was en niets was en toch zo veel in één.

Monday, October 1, 2007

En anders...

... ben ik er nog steeds niet aan uit of ik het woord 'oplossing' wel voorzie van de juiste semantische lading. Meer en meer denk ik dat wat ik als inhoud van het woord 'oplossing' zie niet is wat de meesten er wel onder weten te vallen.